Uit: RD, 11 december 1987, verslag promotie op 10 december

Uit: RD, 11 december 1987, verslag promotie op 10 december

Promotie op Spurgeons theologie

RD, 11 december 1987, bron: Digibron

Promotie Van der Sluijs op Spurgeons theologie

„Geloof Reformatie veiligstellen"

UTRECHT - Drs. C. A. van der Sluijs, hervormd predikant te Veenendaal, promoveerde gisteren aan de Rijksuniversiteit Utrecht tot doctor in de tlieologie. De titel van zijn proefschrift luidt: "Charles Haddon Spurgeon". De ondertitel is: "Een Baptist tussen Hypercalvinisme en Modernisme". Met het proefschrift heeft ds. Van der Sluijs op grond van Spurgeons prediking diens theologie willen onderzoeken. De promotieplechtigheid had plaats in de senaatszaal van het academiegebouw van de universiteit aan het Domplein in Utrecht.

Prof. dr. J. A. B. Jongeneel liet via zijn collega J. M. van der Linde onder andere vragen of bepaalde aspecten van Spurgeon niet overbelicht waren. Verder vond Jongeneel dat de zending door Spurgeon stiefvaderlijk bedeeld was. Met name leverde Jongeneel, en met hem andere hooggeleerde opponenten, kritiek op de ondertitel, die te veel ruimte zou laten voor interpretatie.

De promovendus erkende dat de theologie van Spurgeon in gereformeerd licht bezien afwijkingen vertoont. Van der Sluijs hield echter ten stelligste vol dat Spurgeon bedoelde het geloof der Reformatie veilig te stellen.

Geen Marrow-man

Prof. dr. C. Graafland wees erop dat Spurgeon de leer van de dubbele predestinatie niet accepteerde. „Hij leerde wel een verkiezing en geen verwerping van eeuwigheid". Graafland leverde kritiek op het vermoeden van de promovendus dat Spurgeon sterk verwant zou zijn aan de "Marrow-men". „Deze theologen hielden toch onverkort vast aan de leer van de dubbele predestinatie. Voor mij is het nog volkomen open waar hij staat." Verder had Graafland meer diepte gewild in het onderzoek naar de neo-nomianistische aspecten.

De promovendus antwoordde dat Spurgeon beslist de verwerping beleed. Wel constateerde Van der Sluijs met zijn opponent verschillen tussen Calvijn en Spurgeon in de verkiezingsleer. Hij was echter van mening dat Spurgeon hiertoe gekomen was door zijn baptistisch standpunt. „Ach, dat hij geen baptist geweest ware", zo verzuchtte hij tijdens de plechtigheid.

Calvijn en Dordt

Van der Sluijs antwoordde verder dat Spurgeon wat betreft de leer der uitverkiezing meer in het spoor van Augustinus liep dan in dat van Calvijn. „Hij zit daarentegen veel dichter bij Dordt. Dordt trok ook andere lijnen dan Calvijn. Spurgeon heeft ons ook in dezen veel te zeggen", zo zei hij.

Prof. dr. M. J. G. van der Velden zei dat Spurgeon voor hem een steeds groter raadsel geworden was. Drs. Van der Sluijs merkte op dat het wonder der genade ook niet rationeel te volgen is. „Mij werd hij steeds groter", aldus de promovendus.

Prof. dr. S. van der Linde zei dat het Calvijnbeeld in het proefschrift hem niet bevredigde. Hij wilde liever spreken van Spurgeon als neo-calvinist, gericht op de jonge Calvijn.

„Maar niet een neo-calvinist zoals begrepen onder Kuyper", antwoordde de promovendus.

In de stellingen bij zijn dissertatie gaf de promovendus blijk van kritische verbondenheid met de christelijke politiek en met het RD. Stelling 18 luidt: „In een reformatorisch dagblad dient het hoofdcommentaar de Geest van de Reformatie te ademen." Stelling 17 zegt: „De versnippering van de christelijke politiek is meer gerelateerd aan zelfbevestiging dan aan de vastheid en zekerheid van het Woord van God."